ZORG

WEEKDOEL VOOR DE LEERKRACHT


Eerder schreef ik al dat in mijn groep elke week een weekdoel voor de werkhouding centraal staat. Daarnaast stel ik ook elke week een doel voor mijn eigen ‘werkhouding’.


Door zelf ook structureel aan mijn professionele handelen te werken, geef ik het goede voorbeeld en laat ik kinderen zien dat wat ik van hen verlang, ook voor mij geldt. ‘Practice what you preach.’ Ik laat de kinderen soms meedenken over mijn doel en toon hen zo dat ik hun mening serieus neem. Ten slotte is er geen betere manier om er zeker van te zijn dat je slechte gewoontes afleert dan wanneer vijfentwintig paar ogen je nauwlettend in de gaten houden.


Hieronder enkele voorbeelden van doelen waarmee ik zelf aan de slag ben gegaan:


- De juf doet elk dagdeel een spelletje of energizer.
- De juf stopt op tijd voor de pauzes en het einde van de dag.
- De juf zorgt dat de juiste doelenposters op de reken-, spelling- en taalmuur hangen.
- De juf beslist van tevoren hoe lang de instructie duurt en houdt zich daaraan.
- De juf leest elke dag voor.


Wil je hier ook mee gaan werken, dan heb ik drie tips voor je:


  1. Jij bent het goede voorbeeld, dus zorg dat je de gestelde doelen ook haalt. Als de kinderen zien dat jij je geen moeite doet, er met de pet naar gooit of niet streng richting jezelf bent, dan zullen ze met hun eigen doelen ook heel snel afhaken. Het kan best zijn dat het een keer niet lukt, maar evalueer dit dan hardop. “Oh jee, ik ben de energizer van dit dagdeel helemaal vergeten. Wat jammer! Ik zal er vanmiddag extra goed op letten!” Ik zorg er in ieder geval voor dat ik aan het einde van de week de gestelde norm altijd haal. Tot nu toe is me dat telkens gelukt.
  2. Je kunt je leerlingen mee laten denken wat een goed weekdoel voor jou is. Soms komen ze met onmogelijke doelen. Bijvoorbeeld: de juf laat ons elke dag een half uur extra buitenspelen. Maar regelmatig komen ze ook met goede en verrassende doelen. Van de doelen hierboven, zijn er vier van de vijf door leerlingen geopperd. Zo kunnen kinderen je heel goed op je eigen blinde vlekken wijzen. In mijn geval die instructies die regelmatig uitlopen. Uiteindelijk maak je natuurlijk zelf de keuze voor welk doel je gaat. Jij bent de leerkracht, dus jij bepaalt.

  3. Probeer doelen ook langer vol te houden dan alleen die ene week. Als je een week lang hebt gewerkt aan dagelijks voorlezen, stop er dan na die week niet mee. Blijf het doen. En in tegenstelling tot het weekdoel van de klas, werk jij niet voor een beloning. Benoem dat je geen beloning nodig hebt. Het behalen van het doel en de ontwikkeling die je doormaakt, is voor jou al genoeg. Zo geef je je leerlingen een voorbeeld van intrinsieke motivatie.


WEEKDOEL VOOR DE WERKHOUDING


Elke week staat er in mijn groep één doel centraal rondom de werkhouding. De hele week houden we op het whiteboard bij hoe dit gaat en als het doel behaald is, dan gaan we op vrijdag een kwartiertje extra naar buiten. Ook sparen we behaalde doelen. Na vijf behaalde doelen, plannen we een gezellige beloningsmiddag in.


Ik doe dit om leerlingen bewust te maken van hun werkhouding en ze te laten zien dat ze door planmatig ergens aan te werken, verbetering kunnen bewerkstelligen. Ook doen we samen positieve ervaringen op. Enerzijds door ons in te zetten voor een gemeenschappelijk doel en hier samen in vooruit te gaan, anderzijds door de gezellige beloningsmiddagen die we verdienen. En ten slotte ben ik er zelf ook heel erg bij gebaat dat de werkhouding van mijn groep vooruit gaat.


Hieronder enkele voorbeelden van doelen die in mijn groep aan bod zijn gekomen:


- Wij beginnen de zin met een hoofdletter en eindigen met het juiste leesteken.
- Binnen 5 tellen doen we mee met het stilteteken.
- De leswissel verloopt binnen 30 seconden.
- Leerlingen die al eerder met de les mogen beginnen, storen de instructie niet.
- Wij kunnen 10 minuten stil en zelfstandig werken zonder de juf te storen.


Wil je hier ook mee gaan werken, dan heb ik drie tips voor je:


  1. Het bijhouden of een doel wel of niet behaald is, moet wel eerlijk gebeuren en dat vraagt wel een investering en discipline van de leerkracht. Als het weekdoel is dat de leswissel binnen 30 seconden klaar is, dan sta ik dus bij elke leswissel met een stopwatch in mijn hand en noteer ik op het bord hoeveel seconden het duurde. Aan het einde van de dag tellen we hoe vaak het gelukt is en hoe vaak niet. Ik heb groep 7, dus dan rekenen we samen uit hoeveel procent we die dag hebben gehaald. Aan het einde van de week berekenen we het gemiddelde van de percentages van die week en dat resulteert dan in een behaald of niet behaald weekdoel.

  2. Wees voorspelbaar en duidelijk in je verwachting van een doel. Formuleer het zo meetbaar mogelijk, zodat er geen discussies ontstaan over het wel of niet behalen. ‘Wij werken netjes.’ is bijvoorbeeld een mooi doel, maar wie bepaalt er wat jij netjes vindt? Geef ook aan of er een foutenmarge mag zijn. Bij een doel als het schrijven van zinnen met hoofdletters en leestekens, is het belangrijk dat je aangeeft hoeveel vergeten hoofdletters of leestekens jij acceptabel vindt. Benoem bijvoorbeeld dat per vijf zinnen één foutje nog acceptabel is, maar meer niet. Geef ook aan hoe je het doel gaat controleren. Ga je alle schriften nakijken, doe je dit steekproefsgewijs of kies je aan het eind van de dag één schrift dat iedereen moet inleveren?

  3. Een laatste tip van mij is om de doelen klein te houden. Je wilt namelijk dat je groep succeservaringen opdoet. Als je één week een doel niet behaalt, is dat niet zo erg, maar als je weken achtereen het doel niet behaalt, dan werkt het demotiverend. Kijk steeds naar wat er haalbaar is voor je groep. Als je een groep hebt die stil werken heel lastig vindt, deel het doel dan op in stapjes. Ga de eerste week voor 5 minuten, de week erna voor 8 minuten en dan pas voor 10 minuten. Of pas de norm aan. Ga de eerste week ervoor 60%, daarna 70% en ten slotte 80% te behalen. Ook is het soms nodig een doel na een tijdje nog eens terug te pakken.

TOP 8  TIPS VOOR DE AVI AFNAME


Voordat je de AVI toetsen gaat afnemen, lees je natuurlijk de handleiding door. De belangrijkste dingen om  een correcte toetsafname te waarborgen vind je daarin. De tips die ik vandaag vermeld, zul je niet in deze handleiding vinden, maar kunnen de toetsafname wel fijner of prettiger laten verlopen.



1. AVI-boekjes maken


Ik erger me elk jaar gruwelijk aan het vele kopieerwerk dat met de AVI gemoeid gaat. Elke leerling begint met een andere toets, je hebt een A en een B versie, de een leest maar één niveau en de ander vier, maar dat weet je natuurlijk niet van tevoren.


Kortom: gedoe!


Op een school waar ik werkte hadden ze hier een super handig systeem voor. Ieder kind had daar een eigen AVI-boekje. Het werd dubbelzijdig gekopieerd in groep 3 (A teksten op de voorkant, B op de achterkant) en werd daarna elk jaar meegegeven aan de volgende leerkracht.


En nu denk je misschien dat dit een probleem oplevert als een kind meerdere keren dezelfde tekst leest. Nee hoor, dan noteer je gewoon op dezelfde bladzijde, maar met een andere kleur pen.



2. Wachtkamer


Richt een wachtruimte in voor het kamertje waar je leest. Haal dan twee leerlingen uit de klas. Nummer 1 gaat lezen, nummer 2 neemt plaats in de 'wachtruimte'.


Zorg dat er in de wachtruimte iets ligt waarmee de leerling die wacht bezig blijft. Mijn tip? Een kijkboek à la 'Waar is Wally?'.     



3. Zakdoekjes in de aanslag


Leg zakdoekjes klaar. Niet voor tranen, maar om de neus te snuiten.


In januari/februari valt de toetsperiode vaak precies samen met het seizoen waarin verkoudheid en griep hoogtii vieren. Met een snotneus gaat lezen een stuk minder gemakkelijk. Dus is een leerling verkouden: eerst snuiten en de keel schrapen en dan pas lezen.     



4. Snel, sneller, snelst 


Als je in je klas vooral focust op correct en vloeiend lezen en niet op vlot lezen (en ik hoop van ganser harte dat je dat doet), dan is de AVI afname ontzettend onnatuurlijk voor je leerlingen.     


Leg in een van de lessen voorafgaand aan de AVI afname al aan je leerlingen uit dat wanneer ze binnenkort met de juf (of meester) alleen gaan lezen, ze juist wel snelheid moeten maken. Oefen het al eens met ze en zorg dat ze er vertrouwd mee raken, maar benoem ook dat dit eenmalig is, alleen voor de toets!   



5. Fouten maken mag


Aangezien de AVI op tijd gaat en je redelijk veel fouten mag maken, is het in veel gevallen  efficiënter je fouten niet te verbeteren (want dat kost tijd).


Maak dus voorafgaand aan de toets een inschatting van de leerling en baseer je toetsinstructie hierop. 


- Tegen je perfectionistische leerlingen waarvan je verwacht dat ze minder fouten maken dan toegestaan (je correcte lezers), zeg je: Het is niet erg als je een fout maakt. Gewoon doorlezen, niet verbeteren.

- Tegen de snelle, slordige lezers die wel veel fouten maken, zeg je: Denk eraan. Correct lezen en fouten verbeteren.   



6. Te moeilijk


Soms merk je na 30 seconden al dat een leerling bij deze tekst met geen mogelijkheid instructieniveau gaat behalen. Wat doe je dan?


- Laten stoppen? Nee! Het kind zal dit opvatten als falen.

- Door laten lezen? Nee! Hoe demotiverend is het om een tekst te lezen die veel te moeilijk is.


Wat doe je dan? Je stelt voor om de tekst samen af te lezen. Samen lukt het vast wel. Gaat een stuk sneller en de leerling ervaart toch succes omdat hij of zij de tekst wel kan afronden.


Overigens niet mijn eigen idee, maar een tip van onze leesspecialist.       



7. Win-win


AVI's afnemen is natuurlijk een win-win situatie. Óf je leerlingen zijn ontzettend goed vooruit gegaan... Óf je bent binnen no-time klaar met de toetsafname.


Aan deze tip  heb je in praktisch opzicht helemaal niets, maar het doet wonderen voor je mindset.



8. Waarom de DMT


Was het je al opgevallen dat ik alleen maar tips geef voor de AVI en niet voor de DMT? Helemaal juist!


Heb je er wel eens over nagedacht wat je met de DMT probeert te bereiken? Het toetst of iemand heel snel losse woorden kan lezen. Lijkt me een vrij nutteloze vaardigheid in het verdere leven. Tenzij je de DMT gebruikt als diagnostisch instrument om bijvoorbeeld leesproblemen op te sporen of in groep 3 werkt


Dit is natuurlijk hoe ik er persoonlijk in sta en hoeft voor jouw school niet te gelden, maar ik baseer me uiteraard niet louter op mijn eigen ideeën. Ik heb op aanraden van de leesspecialist op mijn school er ook informatie over opgezocht. Geïnteresseerd? Klik dan hier om een artikel van Luc Koning over dit onderwerp te lezen.



DO’S EN DON’TS BIJ DE CITO TOETSEN


Het is weer zover. De toetsmania begint weer! Met mijn groep 7 neem ik in januari/februari zes toetsen (keer een x aantal delen) af, en voor mijn groep 8, zijn het zelfs acht toetsen!


Rond deze periode is er veel te lezen over de zin en onzin van het toetsen. Daar heb ik ook mijn eigen mening over, maar daar gaat dit artikel niet over. Hier probeer ik alleen wat praktische handreikingen te doen. Wellicht voor mensen die al heel lang in het onderwijs werken gesneden koek, maar voor de nieuwkomers handig!


Doen!


Bereid je leerlingen er op voor dat er een CITO toets komt. Laat ze wennen aan de vraagstelling d.m.v. bijvoorbeeld een CITO hulpboekje.


Leg je leerlingen uit waar de toets voor bedoeld is. Om het beeld dat de juf/meester van een leerling heeft, te bevestigen. Benadruk dat er naast de toets, ook nog naar heel veel andere zaken wordt gekeken.


Toets op een tijdstip waarvan jij weet dat je leerlingen goed geconcentreerd kunnen werken.


Neem de toetshandleiding goed door en weet wat er van jou als leerkracht verwacht wordt.



Ga in overleg met je I.B.’er over zorgleerlingen. Krijgen zij extra hulpmiddelen, tijd of voorbereiding? Of is er misschien een aangepaste toets voor hen?


De toets pas nakijken als alle delen af zijn.



Bij een resultaat dat afwijkt van je verwachtingen, voer je een diagnostisch gesprek of toets je door. Je hebt pas iets aan een toetsresultaat als je het kunt interpreteren.


Gebruik maken van de gegevens die je hebt verzameld. Dus ook categorieënanalyses, trendanalyses, dwarsdoorsnedes e.d. Ze kunnen je allemaal helpen om je onderwijs zo goed mogelijk af te stemmen op jouw leerlingen.


Niet doen!


De toets oefenen!




Heel veel druk op de toets leggen. In de hogere groepen zeggen ‘dat het advies hier van af hangt’.





Toetsen op maandagochtend, vrijdagmiddag of vlak na een vakantie.


De toetshandleiding letterlijk voorlezen aan je leerlingen. Er staat wel wat je kunt zeggen, maar dit betekent niet dat je dit klakkeloos overneemt.


Voor alle leerlingen dezelfde toets op dezelfde manier afnemen.



Leerlingen een al half nagekeken toetsblaadje teruggeven. Hoe demotiverend is het als ze zien dat ze bij deel 1 de helft van de opgaven fout hebben!


Genoegen nemen met een resultaat wat je absoluut niet verwachtte.




De resultaten (A t/m E of I t/m V) alleen gebruiken in het oudergesprek om het ‘niveau van de leerling’ aan te geven.


Ik benoem in dit artikel CITO, omdat elke school waar ik heb gewerkt, het leerlingvolgsysteem van CITO hanteert. Ik heb nog nooit met een ander gewerkt, maar ga er van uit dat (een deel van) de tips ook voor andere leerlingvolgsystemen bruikbaar zijn.


Squla maakt de twee mooie posters bij mijn do's en dont's! Dankjewel!


8 TIPS VOOR DE OUDERGESPREKKEN



De rapporten zijn de deur uit, de gesprekken zijn gevoerd. Een drukke periode, maar ook hartstikke waardevol, want je leert zo veel over je leerlingen door met hun ouders te praten. En een positief gesprek kan mij enorm veel energie geven.


En toch blijft het moeilijk, een goed oudergesprek voeren. Ik word er ieder jaar beter in, maar ben er nog lang niet. Toch deel ik acht tips waar ik zelf veel aan heb.



1. Bereid de gesprekken goed voor.


Een goede voorbereiding is alles. Voorafgaand aan het gesprek noteer ik wat mijn doelen zijn en kort toegelicht wat ik met ouders wil bespreken. Op die manier weet ik zeker dat ik niets vergeet en bespaar ik een hoop werk achteraf. Dan hoef ik namelijk mijn voorbereiding nog maar aan te vullen met aandachtspunten vanuit ouders en is mijn verslag af.


In mijn voorbereiding houd ik er rekening mee dat ik niet meer dan twee of drie zaken met ouders wil bespreken in één oudergesprek. Dit voorkom ik door dringende zaken direct af te handelen.



2. Bewaar geen dringende zaken voor de gespreksronde.


Wil je ouders over iets belangrijks spreken, nodig ze dan meteen uit of telefoneer met ze. Laat dringende zaken niet wachten tot een gespreksronde. Je loopt dan namelijk het risico dat zaken zich opstapelen en dat je een hele lijst met aandachtspunten met ouders moet doornemen.


Het gevolg daarvan is dat het gesprek uitloopt, er zaken vergeten worden, het gesprek een negatieve lading krijgt en zowel jij als de ouders er een naar gevoel aan overhouden.



3. Nodig de kinderen uit bij het gesprek aanwezig te zijn.


In mijn groep verwacht ik van groep 7 en 8 dat de leerlingen bij het gesprek aanwezig zijn. Dan krijgen ze namelijk een voorlopig advies. De kinderen van groep 5 en 6 mogen zelf kiezen of ze erbij zijn.


Ouders zijn hier eigenlijk allemaal heel positief over. Is er toch iets waarover we met alleen de volwassenen willen praten, dan geef ik dat tegen het eind van het gesprek gewoon aan en dan wacht het kind even buiten de klas.



4. Realiseer je dat het oudergesprek vooral voor de ouders heel spannend is.


Dit was voor mij echt een blinde vlek in mijn eerste jaren als leerkracht. Ik was er zo bewust van het feit dat ik het zelf zo spannend vond, dat ik me helemaal niet realiseerde dat het voor de ouders nog veel spannender is. Stel ze dus op hun gemak door positief te beginnen en voorkom een heel formele sfeer.



5. Maak de doelen aan het begin van het gesprek duidelijk


Ik start de gesprekken met het welkom heten van ouders. Is dat gebeurd, dan geef ik aan wat mijn doelen voor het gesprek zijn. Bijvoorbeeld: "Janneke krijgt vandaag haar voorlopig advies en ik wil jullie graag informeren over de nieuwe aanpak die ze bij spelling volgt." Meteen daarna vraag ik aan ouders of zij daarnaast nog zaken hebben die ze zeker besproken willen hebben.


Ik probeer er voor te zorgen dat ieder punt aan bod komt. Moet er ergens langer over gesproken worden, en komen we tijd te kort, dan kan er altijd een nieuwe afspraak gemaakt worden.

En dat brengt me meteen op de volgende tip:



6. Neem de tijd.


Er is in mijn ogen niets zo ineffectief als een 10-minutengesprek, maar daarmee wil ik ook niet zeggen dat gesprekken van 45 minuten wel effectief zijn.


Misschien hebben jullie op school gezamenlijk afspraken gemaakt over de duur van oudergesprekken. Zo niet, bedenk dan goed voor jezelf waar jij behoefte aan hebt. Stel jezelf vragen als:

- Hoe lang heb ik nodig om in een gesprek tot de kern te komen?

- Heb ik behoefte aan een pauze tussen de gesprekken in?

- Hoeveel gesprekken kan ik voeren op een dag?


Zelf rooster ik 15 minuten in per gesprek en na elk gesprek 5 minuten pauze. Ik probeer het aantal gesprekken per dag tot zes of minder te beperken.



7. Zorg voor een goede balans tussen spreken en luisteren


Sinds mijn eerste oudergesprek (in mijn eerste jaar als leerkracht) en het laatste oudergesprek dat ik verleden week voerde, zie ik een ontwikkeling van spreken naar luisteren.


Terugkijkend was ik voorheen vooral zelf veel aan het woord. Als ik eraan terugdenk zie ik ouders luisteren, knikken en verwoed proberen alles te onthouden.


Nu doe ik nog altijd mijn zegje, maar probeer ik ook ouders hun verhaal te laten doen. Dat betekent dus ook stiltes laten vallen... Moeilijk! Maar het gaat steeds beter.



8. Wees positief


Niet alle oudergesprekken zijn prettig. Soms komt een ouder boos naar school. Soms moet je als leerkracht slecht nieuws mededelen.


Probeer dan toch een positieve draai aan het gesprek te geven. Ouders hebben tijd vrijgemaakt om met je te komen praten, bedank hen daarvoor. Ouders die boos reageren, maken zich meestal gewoon zorgen over hun kind. Ga niet in die bozigheid mee, maar richt je op oplossingen die je samen met ouders kunt bereiken.



Veel succes met jouw gesprekken! Laat het me weten als je nog meer tips hebt.



FIJNE MOTORIEK


Hoe kan er binnen de reguliere organisatie aandacht worden besteed aan fijn motorische activiteiten, met als uiteindelijk doel de schrijfmotoriek van onder- en middenbouw leerlingen te bevorderen?


Op deze vraag heb ik getracht een antwoord te vinden in de profileringsopdracht die ik voor de leergang vakbekwaam bewegingsonderwijs maakte. Dat is mij redelijk gelukt. Het hele verslag plaatsen, is niet mogelijk, omdat het specifiek op mijn school is toegespitst, maar een aantal onderdelen er uit, wil ik met jullie delen.


Zo heb ik een algemene theoretische verkenning van de fijne motoriek op de basisschool gemaakt. Daarnaast heb ik vijftig voorbeelden geformuleerd van hoe je thematisch aandacht aan de fijne motoriek kunt besteden in de onderbouw. Ten slotte heb ik voor de onder- en middenbouw twintig activiteiten opgesteld om de fijne motoriek in de gymzaal te bevorderen.


Klik hier om 'fijne motoriek op de basisschool' te downloaden.

Klik hier om 'vijftig keer fijne motoriek in de klas' te downloaden.

Klik hier om 'twintig keer fijne motoriek in de gymzaal' te downloaden.


BELONINGSYSTEMEN


Na mijn artikel over beloningsystemen voor vervangers, kreeg ik een aantal suggesties voor nog meer eenvoudige en creatieve beloningsystemen. Deze vijf beloningsystemen voor in de klas werden bedacht of verzameld door juf Chiara (tip 1 t/m 4) en juf Annelies (tip 5).


1. Pauwenpluimen

Je kunt dit systeem klassikaal en individueel gebruiken. Maak een grote afbeelding van een pauw. De pauw heeft nog geen pluimen. Ieder kind heeft een pluim met zijn/haar naam op. De pluimen liggen vooraan bij de leerkracht. Als de leerlingen flink zijn, krijgen ze hun pluim op de bank. Ze mogen de pluim zelf op de pauw gaan hangen. Het moment waarop dit gebeurt kun je afspreken. Je kunt het op dat ogenblik laten doen of op een vast moment klassikaal. Op het einde van de dag kun je samen kijken of de klas flink was en wie er heel hard zijn best deed. Het is de bedoeling om de trotse pauw zoveel mogelijk pluimen te geven.


2. Knikkerspotje

Het knikkerpotje is geschikt voor het individueel belonen. Voor kinderen die het soms wat moeilijker hebben om de regels na te leven, kun je een potje en knikkers gebruiken. Wanneer ze gedurende een bepaalde periode flink zijn (bijvoorbeeld 10 minuten) of als ze iets heel goed doen, geef je hen een knikker voor in hun pot. Als de pot gevuld is tot een bepaald streepje (of helemaal), dan mag de leerling een beloningstussendoortje of vrije activiteit kiezen. De activiteit wordt met heel de klas uitgevoerd op een gepast moment.


3. Geluidsmeter

Dit beloningsysteem is klassikaal in te zetten. Tijdens groepswerk kan het soms lawaaierig worden. Teken een geluidsmeter op het bord. Dit kan een vulkaan, een vaas of iets anders zijn, als het maar ingekleurd kan worden. Iedere keer als de leerlingen te luid praten wordt er een deeltje extra ingekleurd. Als de geluidsmeter vol is, moeten de leerlingen 5 minuten in totale stilte werken. Als de geluidsmeter tot onder de helft gevuld blijft, dan kun je de leerlingen belonen. Dit kan met een bewegingstussendoortje, spelletje of door een speelleerles te geven, zoals sommen oefenen via een ganzenbordspel in plaats van in het werkboek.


4. Gedragsladder

Dit beloningsysteem is voor individuele leerlingen. Zoek een afbeelding van een ladder en hang er wasknijpers met de namen van je leerlingen (die dit nodig hebben) aan. Als leerlingen braaf zijn, schuif je hun naam een trede naar boven. Als ze stout zijn, schuif je hun naam een trede naar beneden. Het is de bedoeling om bovenaan de ladder te eindigen.


5. Armbandjes

Dit beloningsysteem kan klassikaal of individueel ingezet worden. De juf (of meester) heeft een arm vol armbandjes. De armbandjes maak je door gekleurde kinderleggings in ‘strookjes’ te knippen. Gebruik hiervoor wel een kleine maat, zodat de ‘armbandjes’ om de polsen van de leerlingen passen. De leerlingen kunnen de armbandjes verdienen wanneer ze goed gedrag laten zien. Dit gedrag moet echter van te voren wel benoemd worden. Het is dus handig om eerst gedragsregels aan te leren. Een leerling kan meerdere armbandjes per dag verdienen. Spreek met de kinderen af wat de beloning is wanneer ze een bepaald aantal armbandjes verdiend hebben.




WERKEN AAN WERKHOUDING


In elke groep zitten wel leerlingen met een zwakkere werkhouding. Ze er op wijzen, is over het algemeen niet genoeg om het probleem te verhelpen. Wat doe jij dan in de klas? Ik ga met deze leerlingen in gesprek en laat ze zelf verwoorden wat ze graag aan de werkhouding zouden veranderen. Meestal weten ze namelijk zelf heel goed wat hun actiepunten zijn.


Stap 1: kindgesprek

Ik vraag ze eerst waar ze goed in zijn en wat ze moeilijk vinden. Ik vraag dan ook echt door, toon interesse en maak duidelijk dat alle antwoorden goed zijn. Daarna laat ik de kinderen doelen opstellen waar ze aan willen werken. Ik laat ze zelf kiezen aan welke en hoeveel doelen ze willen werken, maar houd wel in de gaten dat deze zinvol zijn. Ten slotte geven de kinderen nog zelf aan hoe ze er aan willen werken en wie of wat ze erbij nodig hebben.


Klik hier om het vragenblad te downloaden.


Stap 2: oudergesprek

Ik nodig de ouders uit voor een gesprek samen met het kind. Dit gesprek start ik, maar al snel geef ik het woord aan het kind. Hij of zij vertelt dan aan ouders wat we besproken hebben, aan welke doelen we gaan werken en hoe we dit gaan doen. Ook geeft het kind aan hoe ouders hem of haar hiermee kunnen helpen.


Stap 3: uitvoeren

Per week laat ik de leerling één doel uitkiezen waar hij of zij zich dan de hele week op concentreert. Dagelijks, of per dagdeel evalueer ik dit met de leerling. Gaat het goed, dan wordt er de week daarna naast dit doel een nieuw doel gekozen. Ik benader vooral positief, door te complimenteren waar het goed gaat. Lukt het eens nog niet, dan geef ik kleine aanwijzingen. Ik houd ouders regelmatig bij de deur of per e-mail op de hoogte van vorderingen.


Klik hier om het evaluatieblad te downloaden.


Stap 4: afbouwen

Na een tijdje zijn alle doelen behaald. Ik vier dit met het kind door een kleine (niet-materiële) beloning. Dan is het echter nog niet klaar. Ook in de periode die hierop volgt, blijf ik met de doelen bezig. Ik bouw af: in plaats van per dagdeel, evalueren we per dag en na een tijdje per week.



STAPPENPLAN KLEURENKLOK


In de onderbouw gebruik ik de kleurenklok wel eens wanneer ik samen met een kind of groepje kinderen aan de slag ga. Hoe ouder de kinderen worden, hoe meer ik ze aanspoor om de kleurenklok zelfstandig te gebruiken.


Een van mijn leerlingen heeft moeite met het inplannen van zijn weektaak. De kleurenklok helpt hem daarbij. Ik heb dit stappenplannetje gemaakt om het gebruik van de kleurenklok voor hem en mij zichtbaar te maken.


Klik hier om het stappenplan te downloaden.


 Sint 2020 Sint 2020